IV. Korea onder invloed van vreemde machten
naar menu
IV.1 Chinese overheersing
Datgene wat Hamel vertelt omtrent "den ommeganck van die
natie ende gelegentheijt van 't land", hoeven wij echter
niet zonder meer aan te nemen. Dat China in aanzien
stond en veel politieke invloed had in landen als Korea, Thailand,
Vietnam , Ryu Kyu eilanden, Birma
heeft als gevolg gehad dat de Chinese beschaving daar zijn stempel
heeft gedrukt. Instellingen zijn vaak overgenomen en volksgebruiken
hebben de oorspronkelijke vaak gewijzigd.
"Like the Japanese, and all the nations of eastern Asia,
the Coreans have always bowed down before the greatly superior mental
power of the Chinese; and have borrowed from them some of their
customs, more of their words, and, perhaps, all the principal books
in use between the Yaloo and the western shores of the Pacific"
(Ross, History of Corea, bl, 300).
"Whatever noteworthy knowledge the Japanese and other nations
possess, they obtained from China, while she has always been self-contained"
(Ross, the Manchus (1891) bl,XV).
Die invloed van het Chinese rijk op aangrenzende landen had al eeuwen
geduurd toen Hamel in Korea was en het is dus niet vreemd dat er in
zijn beschrijving de overeenkomsten tussen China en Korea vallen waar
te nemen. In deze overeenkomsten kun je beoordelen of Hamel betrouwbaar
en nauwkeurig is geweest, aangezien er voldoende gegevens over de
toestanden in China in vroegere tijden zijn. Korea heeft na Hamel's
vlucht volhard in zijn afzondering. Dat Korea vast bleef houden aan
zijn afzondering, heeft voorkomen dat er verregaande veranderingen
zijn opgetreden in de maatschappelijke structuren.Pas tegen het laatst
van de vorige eeuw is Korea gedwongen zijn havens voor vreemdelingen
te openen (1876), waardoor het mogelijk werd om hetgeen op dat ogenblik
aldaar werd aangetroffen, te vergelijken met wat Hamel heeft opgeschreven.
Die test is glansrijk voor Hamel uitgevallen! Zijn beschrijving bleek
niet verouderd maar was nog helemaal in overeenstemming met de situatie
van twee eeuwen later. Voldoende bewijs voor het conservatisme van
Korea en ook een prachtig getuigschrift voor de geloofwaardigheid
van Hamel.
"It was not until the seventeenth century that Europeans
came in contact with Coreans, when some unfortunate Dutchmen were
shipwrecked on the coast and held captive for years. The narrative
of the Dutch supercargo Hamel, written towards the close of the
seventeenth century, gives a graphic account of Corean manners and
customs, and, as read at the present time, conveys an exact picture
of the people and country. Place after place which he mentions in
their captive wanderings have been identified, and every scene and
every feature can be recognised as if it were a tale told of today.
So strong is native conservatism both in language and habits that
Hamel's description of two hundred years ago reproduces every feature
of present Corean life" (Scott, Stray. notes on Corean
History etc., Journal China Branch, A. S. New Ser. XXVIII, 1893-94
bl. 215).
"Hendrik Hamel was plainly a shrewd observer, and much
of his description of the country and the people and their customs
tallies well with our own experience of the last thirty years, though
one would not care to subscribe to every one of his statements"
(Foreword van M. N, Trollope bij de uitg.
van Hamel's Journaal in Transactions Corea Branch R, A. S. IX, 1918,
bl, 94).
Hamel's Journaal was de eerste degelijke bron voor de kennis van
land en volk van Korea. Dit zien we in vele publicaties in het begin
van deze eeuw:
".... c'est le seul ancien ouvrage connu qui donne de premiere
source des details importants concernant la Coree & ses habitants"
(Tiele, Memoire bibliogr., bl. 275).
"Das Schicksal des H. Hamel van Gorcum... ist lehrreich
als ein Blick in das innere Leben des Koreischen Staates und Volkes,
und seine Notizen ueber dasselbe sind mit Unrecht bisher unbeachtet
geblieben, da sie, bei Koreas stationairem Zustande, auch heute
noch nicht veraltet sind, und gleiche Autoritat wie jene oben angefuehrten
haben, welche durch die anspruchlosen Angaben des redlichen Hollanders
bestaetigt oder selbst im wesentlichen noch vervollstandigt werden"
(C. Ritter, die Erdkunde von Asien, III, 1834, bl. 637 - 638).
En men mocht verwachten dat zij die in latere tijden een studie hebben
gemaakt van dezelfde onderwerpen, zijn beschrijving zullen hebben
geraadpleegd. Het komt daarom vreemd voor dat twee schrijvers van
naam in hun over Korea handelende werken hem zelfs niet noemen. (Rev.
J. Ross, History of Corea, [1880]; en Ch, Dallet, Histoire de l' Eglise
de Coree 1874) Een van hen geeft aan de zoveel later in
Korea gekomen katholieke zendelingen de verdienste
de eerste Europeanen te zijn geweest die tijdens hun verblijf zich
vertrouwd hebben gemaakt met de Koreaanse instellingen en gebruiken.
"On n'a jamais preche la religion chretienne dans la Coree
quoique quelques Coreens ayent ete baptisez en differens tems a
Peking" (Observations geographiques sur le royaume de
Coree tirees des Memoires du Pere Regis, in Du Halde, Description,
etc. IV (1736) bl. 532).
"The first attempt of a foreign missionary to enter the
hermit kingdom from the west was made in February 1791"
(Griffis, Corea, 1905, bl. 353).
"..., les missionnaires sont les seuls Europeens qui aient
jamais sejourne dans le pays, qui en aient parle la langue, qui
aient pu, en vivant de longues annees avec les indigenes, connaitre
serieusement leurs lois, leur caractere, leurs prejuges et leurs
habitudes" (Dallet, Histoire, etc. I, bl. IX),
De aanrakingen met zijn buren: Chinezen, Tartaren
en Japanners, zijn voor Korea's zelfstandigheid
noodlottig geweest en hebben tot gevolg gehad dat China
zijn suzerein werd, aan wie het schatting had op te brengen (Ao
1369).
"In 1368.... the warrior monk was enthroned in Peking,
emperor of all China. Next year... the king of Corea, sent an ambassador
with letters of congratulation to the new emperor, to his new capital
of Nanking, and the pleased emperor formally acknowledged him king
of Corea" (Ross, History of Corea, bl. 268).
naar menu
IV.2 Japanse invloeden
Bovendien zien we dat de Japanners
zich nestelden in de havenplaats Pusan aan de Oostkust
van Korea (1)(Ao
1592). Pusan werd door Westerlingen in het begin van deze eeuw nog,
in navolging van de Japanners, Foesan genoemd
"Fifty years previous to the Manchu conquests, Japan
had overrun Corea in a war of pure conquest; and though, with Chinese
assistance, she was ultimately driven out, she never abandoned her
foothold in the port of Pusan, which has always remained, under
the daimios of Tsushima, as a port of commercial
intercommunication" (Parker, China Past and Present,
bl. 340).
In 1619 kwam Korea als vazal van China in strijd
met de Tartaren of Manchu's. Ze ondervonden toen dat deze indringers
en latere veroveraars van China, ook hun meerdere waren in de oorlog.
"Corea heeft sich de Tartar onderworpen" (Gen.
Miss. 21 januari 1622). Zie ook: Parker, The Manchu relations
with Corea (Transactions Asiatic Society of Japan XV, 1887,
bl. 93). Dit had tot gevolg dat de Koning in 1627 genoodzaakt
werd een verdrag met deze vijanden aan te gaan. Toen dit van de kant
van Korea niet werd nageleefd, deden de Manchu's in 1637 een zegevierende
inval. Hierbij kwamen Weltevree's beide kameraden
om het leven. Ze dwongen de Koning om vrede te vragen, die hem werd
toegestaan op voorwaarden die zo mild waren dat de Koreanen dat hebben
erkend door een gedenkzuil op te richten. (Ross, History of Corea,
bl. 276 - 286. - C, I. Huart, Memoire sur la guerre des Chinois contre
les Coreens de 1618 a 1637 (Journal Asiatique, 7e Serie, XIV, 1879,
bl. 308 e. v.). - W. R. Carles, A Corean monument to Manchu clemency
(Journal NorthChina Branch R, A. S. XXIII, 1888, bl. 1). Hierdoor
werd de Manchu heerser suzerein van Korea in plaats van de Keizer
van China.
"Ever since the Manchus established themselves in China,
Corea has paid regular tribute to Peking, and
been a most faithful vassal. There was, until fifteen years ago
(1883), absolutely no interference on the part of China in her internal
administration: all she had to do was to send as tribute a few local
articles of nominal value at fixed periods, for which she received
a liberal return; and to apply for recognition when a demise of
the Royal crown took place and a successor inherited" (Parker,
China Past and Present, bl. 340).
Gehoor gevende aan de eisen van de Sjogun stuurde Korea regelmatig
gezantschappen naar Japan, waarvan wij al in 1617
melding vinden gemaakt, onder andere in de Diary of Richard Cocks
(Uitgave Hakluyt Society 1883) I, bl. 255, 301, 304, 311, 312 313;
en C. J. Purnell, The Log-Book of William Adams 1614
- 19 (Transactions of the Japan Soc. of London, XIII, 1916, bl. 178)
("Shogun is simply the chinese tsiang-kun
or generalissimo, being the word "Imperator" in its original
military significance") (Parker, China, 1917, Glossary),
Het eerste Koreaanse gezantschap kwam in Japan in 1608, het tweede
in 1617.
"From this time down to the year 1763 Korea sent ambassadors
to Japan on the occasion of the appointment of a new Shogun. Altogether
such missions arrived in Japan eleven times" (I. Yamagata,
Japanese-Korean relations after the Japanese invasion of Korea
in the XVIth century, Transactions Korea Branch R. A. S.
IV 2 (1913) bl. 8).
Dat het aantreden van een nieuwe Sjogun niet de enige aanleiding
was voor het sturen van een gezant, blijkt uit deze notitie in Dagr.
Japan 1643 op 6 Mei:
"Gemelte Heere [van Hirado, die
geld schuldig was aan de V.O.C.] soude na voorgeven noch wel
4 a 5 kisten gelt betaelt gehadt hebben, ten ware den ambassadeur
van Korea, die naer Jedo verreijsde om Keijserlijcke Maijt [lees
de Sjogun] over de geboorte van den jongen Prince geluck te wenschen,
door of bij de uijterste palen langs van zijn Heerlijckheijt gecomen
ware, bij welcke gelegentheijt gemelte Heere ettelijcke kisten gelts
hadde moeten aen oncosten maecken."
Hierover hebben vertegenwoordigers van de V.O.C. regelmatig geschreven:
"De Coreese Ambassade is in April weeder ghekeert naer
Coree met treffelijcke presenten, in gaen en commen overall vrij
gehouden; haer versouck is geweest assistentie tegens de Chijneesen
die sij claechden haer veel overlast te doen; het scheen haer goede
hoope tot assistentie is ghegeven geweest. Men liet een groot gerucht
van preparatie tot oorlooghe loopen dan is corts naer haer vertreck
als roock verdweenen; 't schijnt dese Kaijser meer genegen is sijn
landtsheeren met bouwen van Casteelen arm te houden dan die door
vreemde oorloghe rijck te maecken" (Opperhoofd Hirado
naar Batavia dd. 17 november 1625. - 1,2).
Hamel en zijn kornuiten waren hiervan niet op de hoogte, hoewel die
huldebetuigingen in hun tijd nog niet waren afgeschaft:
"in het volgende jaar 1655, is in Japan
niets bijzonders voorgevallen, alleenlijk sijn daer uijt Corea drie
ambassedeurs van 't Hoff geweest met een gevolgh van drie hondert
personen om d' Hommagie te doen; sijnde die van Corea gewoon dat
om de drie jaren te 1aten geschieden" (Mr. P. van Dam's
Beschrijvinge, Boek 2, deel 1, caput 21, fo 289).
"In 1710 a special gateway was erected in the castle at
Yedo to impress the embassy from Seoul, who were
to arrive next year, with the serene glory of the sho-gun Iyenobu...
The intolerable expense at last compelled the Yedo rulers to dispense
with such costly vassalage, and to spoil what was, to their guests,
a pleasant game. Ordering them to come only as far as Tsushima,
they were entertained by the So fami1y of daimios" (Griffis,
Corea, 1905, bl. 151).
Zij hebben wel geweten dat de Japanners in
Pusan een loge hadden (zie *),
ze hebben er echter geen contact mee gehad. Het was hun ook verboden.
Kennelijk hebben de Koreanen die mogelijkheid zo efficiënt weten
te verhinderen, dat de schipbreukelingen zelfs geen bericht aan hun
landgenoten in Nagasaki hebben kunnen zenden. Op zich verklaren de
invallen ook waarom de Koreanen zo weinig mogelijk met vreemdelingen
te maken wilden hebben. De gevolgen welke de opening van hun land
voor Westerlingen kon meebrengen, zal hun bovendien duidelijk geweest
zijn na datgene wat er in Japan had plaats gevonden.
Daar had de verschijning van Portugezen en
hun pogingen om de bevolking tot het Christendom te bekeren, aanleiding
gegeven tot ernstige onlusten. Vreemdelingen die Korea binnenslopen
en waarvan de vermomming werd ontdekt of verraden, werden gemarteld
en gedood; schipbreukelingen daarentegen werden met zachtheid behandeld
maar wel in het land gehouden. Veel katholieke zendelingen
hebben hun geloofsijver met hun leven moeten betalen. Bovendien hebben
enkele van de bemanningsleden van "de Sperwer" aan
den lijve gevoeld wat er op stond als ze een poging deden om het land
te ontvluchten. De buitenlandse handel van Korea
bleef beperkt tot de ruiling van waren met China
langs een grenspost in het noorden en met de Japanners in hun loge
te Pusan, waar een bezetting lag van de Daimyo van
het eiland Tsushima, aan wie de voordelen van dit handelsmonopolie
ten goede kwamen:
"... het ophouden der joncquen .. optstaet... door den
Hr. van Tsussima (met licentie ofte passen des Keijsers de negotie
op Corea ende dat onder seecker getal van joncquen exerceerende)
nu al eenige jaeren herwaerts onderstaen heeft de voorn. passen,
soo die van den Keijser aen de Coreesen als die vande Grooten in
Corea aenden Keijser, op te houden ende naer sijns welgevallen ende
meesten profijt andere in plaetse doen schrijven" (Missive
Opperhoofd Couckebacker, Edo 23 april 1635).
naar menu
IV.3 Hollandse en Engelse handelspogingen
Tevergeefs hebben zowel Hollanders als Engelsen geprobreerd die handel
naar zich toe te trekken, of ten minste een aandeel daarin te krijgen.
Lang voor andere Europeanen, hebben de Portugezen
met hun galjotten en navetten de zeeën van het Verre Oosten bevaren
en met de bewoners van de daar gelegen landen handelsbetrekkingen
onderhouden. Sinds de eerste helft van de 16e eeuw bezochten zij Japan
(1542).
"Onsen handel is daer noch jonck ten aensien van de Portugesen,
Japan van over de 100 jaeren gefrequenteerdt hebbende"
(Patr. Miss, 31 augustus 1643).
Daar zullen zij van het naburige rijk Korea hebben gehoord. Dirck
Gerritszoon Pomp, bijgenaamd "Dirck China"
een Hollander, ook in dienst van de Portugezen, ging naar zee in 1584
aan boord van het Portugese schip "Santa Cruz". Dit schip
was rijkelijk beladen met koopwaren en zeilde via de handelspost in
Goa, India naar Macao, en vandaar naar Japan. Hij kwam in 1585 in
Nagasaki aan en was waarschijnlijk de eerste Hollander die voet zette
op Japanse bodem. (Willem van Gulik, Nederlanders in Nagasaki 1998
Uitgeverij Terra Incognita Amsterdam) Dirck gaf mondelinge informatie
aan Jan van Linschoten. Dit was ook het geval
met de van Portugese zeevaarders en zendelingen afkomstige inlichtingen
welke Linschoten in zijn Reisgeschrift (1595) heeft meegedeeld:
"Van desen hoeck af voortaen, soo streckt de Custe weder
nae het noorden toe, wijckende daer nae innewaerts noordwestwaert
aen, aen welcke Custe comen die van Japon, traffijckeren met het
Volck van die contreye, diemen noemt Cooray, ende men heeft daer
Havens ende beschutsels, hebben een tuych van smalle ende ondichte
stucken gheweeft werck, 't welcke die Japonen aldaer comen verhandelen,
waer van ic goede, breede, ende waerachtighe informatie hebbe, als
oock vande Navigatie naer dit Landt toe, vande Pilooten die 't aldaer
ondersocht ende bevaren hebben, als volght, Van desen hoeck van
den Inham van Nanquin af, 20. mijlen zuydtoostwaert aen, zijn gheleghen
etlijcke Eylanden aen het eynde, vande welcke, te weten, aende oostzijde
leyt een seer groot ende hooch Eylandt van veel Volcks bewoont,
soo te voet als oock te peerde. Dese Eylanden worden vande Portugesen
gheheeten As Ylhas de Core, ofte d' Eylanden van Core: maer het
voorschreven groot Eylandt is ghenaemt Chausien,
heeft vande zijde van het noordtwesten eenen cleynen Inwijck, hebbende
een Eylandeken in de mont ligghen, t' welcke de Haven is: maer heeft
weynich diepten, alhier houdt de Heer van het landt sijn residentie:
Van dit Eylandt af, 25, mijlen zuydtoost aen, is gheleghen het Eylandt
van Goto, een van d'Eylanden van Iapon, twelcke
leyt vanden hoeck vanden Inham van Nancquin af, oost ten noorden
t' Zeewaert aen, 6o. mijlen weeghs ofte weynich meer" (Jan
Huyghen van Linschoten, Reys-Gheschrift van de Navigatien der Portugaloysers
in Orienten enz. [1595], bl. 70).
Dit zullen de eerste berichten zijn geweest welke kooplieden en reders
in ons land omtrent het bestaan van het rijk Korea hebben vernomen.
Ten gevolge van het besluit van "de Breede Raden op 't schip
den Rooden Leeuw met pijlen vergadert, leggende
in de haven van Firando" trad op
20 september 1609 Jacques Specx daar op als hoofd
en opperkoopman. ( De Jonge, De opkomst van het Nederlandsch gezag
in O. I. dl, III, bl. 300; en Van Dijk, Iets over onze vroegste
betrekkingen met Japan, 1858, bl. 29.) ("Firando = Hirado.
In W.Japan, H before i is pronounced F, and e is inserted before d."
(The Voyage of Captain John Saris to Japan, 1900, bl. 78, noot
4),
Jacques Specx ging er al snel toe over (maart 1610) om een van zijn
assistenten met een lading peper voor Korea naar
het eiland Tsushima te zenden. Misschien was peper destijds daar geen
gewild artikel.
"... bij de Chineezen in Nangasaq ende die van Corea niet
werdende trocken" Hirado 3 december 1634. (Opperhoofd
Couckebacker aan de Gouverneur van Taiwan, Putmans).
Vergelijk echter ook de volgende berichten;
"At our returne to the English house [te Hirado],
I found three or foure Flemmings there; one of them was in a Iapan
habit, and came from a place called Cushma [Tsushima], within
sight of Corea. I understand they sold Pepper and other Commodities
there, and I thinke haue some secret trade into Corea, or else are
very likely to haue " (The Voyage of Captain John Saris
to Japan, bl. 170),
"Peper werd daer [Japan] vercocht tegen 15 ende
16 taijl t' picol; dese Werdt ten deele in Japan
gesleten, pertije naer Corea vervoert" (Gen, Miss. 3
februari 1626).
Misschien zou tin eerder afzet hebben gehad:
"Nangasacki 3 November 1610. Thin is op Corea seer getrocken
waeromme hijer veel vertijert wert, ick hebbe versocht off het mogelijck
sijn soude wij eenighe handelijngge op Corea hijer vuijt Jappan
mochten doen; tot dijen fijne ick in Martij passado eenen Assistent
met 20 picol peper naer het eijlandt Tuxcijma sijnde ontrent 30
mijlen van hijer gesonden hebbe dije met dije van Corea, dat noch
25 mijlen van daer is, handelijng [te] drijven ende hun vaert 3
a 4 maelen 's jaers derrewaerts maecken, doch is d' voirsz. door
de strenge wetten des landts onmogelijck bevonden, dat den Gouvr.
vant' voirsz. eijlandt oock nijet consenteeren will, want hem schadelijck
sijn soude, dan sullen 't voirsz. noch nijet, achterwege laten vorder
te versoucken want groot profijt can gedaen worden, soo in sijdewerck,
leeren, medecijnen ende andersijnts dat van daer gehracht wort"
(Aan Heeren XVII; ongeteekend maar waarschijnlijk
van Specx. Ook in vertaling in Nachod, Die
Beziehungen. enz. Beil, 8, bl. XXIII).
Maar ook als Specx in staat was geweest dit metaal
te koop aan te bieden, zouden "de strenge wetten des lants"
en het eigenbelang van de Daimyo van Tsushima de begeerde
handel wel hebben voorkomen. Ook het beroep van
Prins Maurits in zijn brief van 18 december 1610
gedaan aan "den groot-magtigsten Keizer en Koning van Japan"
om die handel op Korea te mogen voeren, met behulp van diens gunst
en hulp, moest om die redenen zonder gevolg blijven;
" Voorts alzoo mijne ondendanen genegen zijn, om alle landen
en plaatsen met handeling in vriendschap en sincerelijk te bezoeken;
zoo verzoeke ook aan Uwe Keiz. Majesteit, dat dezelve den hande1
op Corea door Uwer Majesteits faveur en behulp mogen genieten, om
alzoo met gelegener tijd,de noordcust van Japan
mede te mogen bevaren, daaraan mij zonderlinge vriendschap geschieden
zal" (18 december 1610), (Van Dijk, Iets over onze vroegste
betrekkingen met Japan, bl. 38).
De "small entrance into Corea", waarvan er sprake
is in een Engels bericht van enige jaren later
zal klein zijn geweest is in niet van betekenis geworden
"The Flemynges... have som small entrance allready into
Corea, per way of an iland called Tushma, which standeth within
sight of Corea and is frend to the Emperor of Japan" (30
november 1613). (Diary of Richard Cocks (Correspondence) II,
bl. 258)
.Het ging de Engelse concurenten overigens niet beter af:
"I make noe doubt but your seruant Edward Sares
is by this tyme in Corea, for from Tushina I appoynted him to goe
thither, beinge incouradged by the Chineses that our broad cloath
was in greater request ther than hear. It is but 50 leagues ouer
from Iapann and from Tushina much less" (17 oktober 1614).
(The voyage of Captain John Saris to Japan, bl. 210).
"We cannot per any meanes get trade as yet from Tushma
into Corea, nether have them of Tushma any other privelege but to
enter into one little towne (or fortresse), and in paine of death
not to goe without the walles thereof to the landward"
(25 november 1614). (Diary of Richard Cocks II, bl. 270).
"Sayer is out of hope of any good to
be done there [Tushma] or at Corea" (Hirado
9 March 1614). (Letters written by the English Residents in Japan,
bl. 130 ).
"Ambassadors from the King of Corea to the Emperor of Japan
were attended by about 500 men and were royally entertained by the
Emperor's command, by all the Tonos or Kings of Japan through whose
territories they passed, and at the public charge... Endeavoured
to gain speech with the Ambassadors, but was unsuccessful, the King
of Tushma (Tushima) the cause, he fearing that the English might
procure trade if Cocks got acquainted with the ambassadors"
(Hirado 15 Febr, 1618) (Letters written by the English Residents
in Japan, bl. 222).
naar menu
IV.4 De angst voor de Koreanen
Voor de V.O.C. moet het moeilijk te verteren zijn geweest dat het
monopolie van de handel met een land als Korea
in andere handen was dan de hare en zij bleef er op bedacht hier verandering
in te brengen. Het "ontdecken van Corea" moest aanvankelijk
echter achterwege blijven door gebrek aan daarvoor geschikte schepen
en zal later zijn opgegeven op grond van de kennis die was opgedaan
over de vijandige houding van de bevolking. ( Zie Missiven Commandeur
Cornelis Reijersen van 10 september 1622, 20
november 1622 en 5 maart 1623, als ook de Missive van de regering
in Batavia aan Reijersen van 2 april 1624; en Gen, Miss, van 6 september
1622 en 20 juni 1623.)
Hierover zou misschien meer tot ons zijn doorgedrongen als de journalen
bewaard waren gebleven van de schepen welke in de zeventiende eeuw
tussen Taiwan en Japan in de vaart zijn geweest.
De vijandige houding en het krachtige optreden van de Koreaanse kustwacht
toen het schip "de Hond" in 1622 in de wateren van
Korea verzeild geraakte leverde de volgende notitie op:
"Camps aviseert ons dat den Hondt, keerende
van de bocht van Spirito Sancto na Japan, op Corea vervallen ende
van 36 oorloghsjoncken die de Coreers aldaer gestadigh tot bevrijdinghe
van haere cust houden, bespronghen ende furieuselijck met bassen,
roers, boogen ende ontallijcke hasegaijen bevochten is geweest,
doch sonder schade, na dat mannelijck tegen de Coreers gevochten
hadden, daer affgecomen; dit schrijven UE. op dat verdacht mooght
weesen de scheepen oft jachten, welcke die wegh uijtgesonden werden,
te waerschouwen ende te belasten wel op haer hoede voor soodanighe
resconter te wesen ende dit off diergelijcke volck niet veel goets
te betrouwen". (Missive Reg. Batavia aan Reijersen 3
Apri1 1623 Verg. ook: Instructie Martinus Sonck
11 juni 1624 en Gen. Miss. 20 juni 1623). (Het advies van Camps
is in het Nat. Arch. niet aangetroffen).
Dit moet afschrikkend hebben gewerkt en de bemanning van de fluit
"de Patientie" werd daar in 1648
zeker niet vriendelijker bejegend (1).
De V.O.C. zal er van hebben afgezien haar schepen aan zulke ontmoetingen
bloot te stellen voor het najagen van twijfelachtige winsten. In 1637
werd de volgende vraag aan het opperhoofd van Hirado
over de kansen van een tocht naar Korea gesteld:
"Wij verstaen uijt UE. brieven hoe den gesandt van Corea
door Firando met een gevolch van 500 dienaeren
naer Jedo om de reverentie voor den Keijser te doen gepasseert was.
Wij hadden wel gewenst ons daermede aengeschreven wierden wat haer
verricht is ofte versouck sij. Item met wat presenten voor de Maijesteijt
verschijnen; voorvallende occasie souden wel begeerich wesen door
UEd. de gelegentheit van dat lant ondersocht wierden, met wien correspondeert,
wat handel aldaer gedreven ofte oock vreemdelingen
admitteeren ende wat commoditeijten uijt geeft, ofte daer oock gout
ofte silvermijnen sijn ende diergelijcken. Wij
hebben alhier verstaen deselve opulente eijlanden insonderheijt
van sijde te wesen, welcker seeckerheijt achten wij UEd. aldaer
best vernemen sult.... nevens een descriptie van de gelegentheijt
ende de particulariteijten van bovengenoemde Corea waermede des
Compagnies dienst gevoirdert wert" (Missive Batavia
naar Hirado, 25 juni 1637).
Het antwoord hierop luidde zo ontmoedigend dat de Bataviase regering
niet het enthousiasme kon opbrengen zo'n avontuur te wagen. Wat dit
Opperhoofd toen over "de gelegentheijt van Corea"
schreef:
".... Belangende de gelegentheijt van 't lant van Corea
hebben voor tegenwoordich niet anders connen vernemen als UEd. uijt
de nevensgaende notitie ofte aenteeckeninge sult gelieven te beoogen..."
(1) ( Missive Hirado naar Batavia,
20 november 1637).
"Verstonden mede uijttenmonde van voorn, Daniel [Reijniers,
die met drie trompetters te Edo was achtergebleven] .... dat
4en Januarie passado de Coreesche gesanten sijnde twee principaele
Heeren met haerluijder suijte binnen de Keijserlijcke stadt Jedo
geaccompagneert wesende van verscheijden treffelijcke Japanschen
adel, waren gearriveert, ende in naervolgende ordre naer haer logiement
gereden: Eerstelijck enz." (Witsen
2 dr., I, 48). (1), -
"In wat voegen de Gesanten van Corea in Jappan aengelanght;
bij de Rijcxraeden aengesien, wat schenckagie den Majt. gepresenteert
ende eijntlijck haer demissie becomen hebben, wert largo int daghregister
geinsereert waervan ons gedient ende gesien hebben dat voorde Compe.
in dat landt sooveel als noch geopenbaert wert, niet te bejaegen,
is" (Missive Batavia naar Hirado, 26 juni 1638).
Dit had hij blijkbaar vernomen van Japanners
en in Japan verblijvende Koreanen; zijn bericht
is, voor zover ons bekend is, het oudste dat over dit
land in de papieren van de V.O.C. wordt aangetroffen en daarom zeker
de moeite van het bestuderen waard. Uit het volgende blijkt dat aan
het einde van de16e eeuw Korea hier nog niet bekend was:
"Een weynigh boven Iapon op 34.
ende 35. graden, niet verre van de Custe van China,
leyt een ander groot Eylandt, ghenaemt Insula de Core, van welcke
tot noch toe gheen seker bescheydt en is van de groote, tvolck,
noch wat waren daer vallen" (J. H. van Linschoten, Itinerario
enz. bl. 37).
De op 7 juli 1639 aan Commandeur Quast gegeven
opdracht om ook "het land Corea t' ontdecken" heeft
net zo min tot iets geleid.
".... bij noorden Japan te keeren,
de custe van Tartarien, China als 't land Corea t' ontdecken ende
t' onderstaen wat proffitable trafficque daeromtrent voor de Generale
Compe. te behalen sij...." (Instructie Quast 7 juli
1639).
naar menu
IV.5 Nieuwe hoop na Hamel's terugkeer
Bij de terugkeer van het eerste zevental schipbreukelingen van "de
Sperwer" in Nederland, gaven ze zo'n gunstige voorstelling van
de vooruitzichten van handel met Korea, dat de
Heeren XVII hebben gemeend de aandacht van de regering in Batavia
hierop te moeten vestigen (1). Op de gouverneur
generaal en de Raden van Indië hadden de inlichtingen van diezelfde
schipbreukelingen, die ze een jaar eerder in Batavia hadden gegeven,
een heel andere indruk gemaakt. Zodat zij helemaal niet een hoge verwachting
konden hebben van de winsten die daar te halen zouden zijn met een
onderneming zoals die werd voorgesteld. Dit zou ook bij de heersers
in China en aan de Japanners
niet welkom wezen. Daarom zou dit voor de V.O.C. een gevaarlijk waagstuk
kunnen zijn (Zie 1, 2,
3 ). Zouden de schipbreukelingen in Nederland
de invloed hebben ondervonden van "the call of the East"?
Zou de herinnering van het leed en het ongemak dat hun deel was geweest
in dit verre land, al zijn vergeten? Of zou het verlangen naar hun
in Korea achtergelaten vrouw en kinderen zo luid hebben gesproken
dat zij over de vooruitzichten van een tocht naar Korea, waaraan zij
zich bereid verklaarden deel te nemen (1),
te gunstig hebben geoordeeld?
"Bij de agt Nederlanders hiervoor vermelt voorgegeven sijnde
dat op Corea voor de Comp: een voordeeligen handel soude sijn te
drijven in sodanige waaren als wij gemeenlijck in Japan
aanbrengen, is naderhand ondervonden dit soo breet niet te seggen
.... " (Van Dam, Beschrijvinge, enz. Boek 2, deel 1,
caput 21, f 324).
Een teleurstelling is hen en de V.O.C. bespaard gebleven; op grond
van het advies van haar vertegenwoordigers in Japan, heeft de regering
in Batavia de avontuurlijke tocht ontraden en kennelijk hebben de
Heeren XVII zich bij haar opvatting neergelegd (Zie 1,2).
Voor goed schijnt van de handel op Korea te zijn
afgezien.
"Aangaande Corea, daer van daen de Japanders
haere grote behoeften van coopmanschappen mede krijgen, is daer
voor de Compagnie niets te doen, vermits dat Eijlant onder de contributie
en van China en van Japan
staende; die vorsten aldaer geen andere Handelaers willen admitteren,
behalven dat men volgens d' ordre van Japan buijten Nangasackij
nergens anders om te handelen mag te komen" (Van Dam,
Beschrijvinge, enz., Boek 2, deel 1, caput 21, fol. 428).
"Von Niederlandischen Seefahrern blieben fortan die Kusten
von Korai unbesucht" (Von Siebold,
Nippon, VII, bl. 27).
Het jacht Corea, werd in 1669 voor de kamer van
Zeeland gebouwd (Van Dam, Beschrijvinge, Boek 1, deel 1, caput
17, fol. 343). Het liep 20 mei 1669 naar zee (Patr. Miss.
25 augustus 1669), kwam 10 december 1669 te Batavia aan (Nat. Arch. no. 1159); werd op Onrust in 1679 zo onbekwaam gevonden
dat werd besloten het aan den meestbiedende te verkopen (Res.
11 november en 2 december 1679).Misschien is dit jacht
bestemd geweest om, als het plan was doorgegaan, het geredde zevental
vrijwillig terug te brengen naar het land van waar zij kort geleden
met groot gevaar uit waren gevlucht.
Toch is het jammer dat deze mogelijkheid niet benut is geweest. In
een Zuidkoreaanse tv-documentaire die door de tros op 31 mei 1988
is uitgezonden geweest, betreurden enkele Koreaanse historici het
feit dat hun voorouders in 1653 geen gebruik hadden gemaakt van de
mogelijkheid om, via Hamel en de zijnen, culturele en economische
betrekkingen aan te knopen. Volgens Koreaanse historici was het geen
onmogelijk scenario geweest. Het is verleidelijk om te raden hoe het
gelopen zou zijn als de Heeren XVII dit advies van Batavia
naast zich neer gelegd had.
Om zowel de Japanse kool en de Koreaanse geit te sparen zou
er naast wat vlagvertoon en kanongebulder een hoop diplomatie nodig
zijn geweest. Op zich zou dat geen bezwaar geweest zijn, want er was
in die tijd veel diplomatiek talent aanwezig. De taak om de Manchu's
en de Japanners tegen elkaar uit te spelen
zou een kolfje naar de hand van de in 1649 geboren Hans Willem Baron
Bentinck geweest zijn. Hij bracht kort daarna een een soortgelijke
missie succesvol ten einde in Europa; gedurende het huwelijk van Willem
III en Mary Stuart, en bij de voorbereiding van de "Glorious
Revolution"
Hoetink vindt in het begin van deze eeuw nog in "The present
Japanese regime in Korea is doing everything in its power to suppress
Korean nationality. The Government not only forbade the study of Korean
language and history in schools, but went so far as to make a systematic
collection of all works of Korean history and literature in public
archives and private homes and burned them" (H. Chung,
Korean Treaties, New-York 1919). Gelukkig weten we nu dat dit
niet zo is en hebben we gebruik kunnen maken van datgene wat Gary
Ledyard en Yi Pyongdo vonden.
Tot slot verzucht Hoetink nog "De thans uitgegeven tekst
van Hamel's Journaal en de ongedrukte stukken waarvan bij deze bewerking
van dat Journaal is gebruik gemaakt, maken deel uit van de schatten
van het Koloniaal Archief, eene afdeeling van het Algemeen Rijksarchief
te 's Gravenhage. Wie in deze verzameling zoekt naar berichten uit
ons koloniaal verled.en, wordt tot dankbaarheid gestemd door den rijkdom
dien zij bevat maar ondervindt tevens dat zijn arbeid wordt verzwaard
door het ontbreken van een gedrukten inventaris, welk gemis niet door
ambtelijke hulpvaardigheid kan worden vergoed. Moge de verschijning
van dien inventaris niet lang meer tot de vrome wenschen behooren.".
Anno 1999 kunnen we stellen dat er een hele hoop verbeterd is en dat
we dus des te meer Hoetink's werk mogen waarderen. Het was voor mij
een stuk gemakkelijker om de vele stukken die Hoetink gelezen en verwerkt
heeft te vinden en te verwerken, dan het voor Hoetink zelf geweest
moet zijn.
***
naar menu
***
|